In elke lutherse kerk kan je hem vinden, in allerlei vorm en maat: de Luther-roos.
De keurprins van Saksen, Johan Frederik, wilde Luther een zegelring geven, met diens wapen.
Dat had Luther gehoord via zijn vriend Justus Jonas.
Na de Rijksdag in Augsburg (juni 1530) werd deze ring waarschijnlijk in Neurenberg vervaardigd.
Luther gaf zelf de aanwijzingen ervoor.
Luther was toen sedert lange tijd vogelvrij verklaard, en verbleef in die dagen van de Rijksdag op de Koburg.
De keurprins gaf Luther de ring op de terugweg uit Augsburg.
Lazarus Spengler, secretaris van de raad en evangelisch leider in Neurenberg, vroeg Luther wat hij van de ring vond.
Luthers antwoord luidde zo:
“Genade en vrede in Christus.Geëerde, toegenegen, geliefde heer en vriend! Omdat gij graag wilt weten, of mijn familiewapen goed getroffen is, wil ik u als goede vriend mededeling doen van de gedachten die bij het zien van de ring bij mij opkwamen, daar ik mijn zegel beschouw als het merkteken van mijn theologie. Het eerste is een kruis, geheel zwart; het staat in een hart, dat zijn natuurlijke kleur heeft – om mijzelf steeds in herinnering te brengen, dat het geloof in de Gekruisigde ons zalig maakt. Want wie van harte gelooft, wordt gerechtvaardigd. Al is het een zwart kruis, dat doet afsterven en pijn moet doen, toch laat ’t dat hart z’n kleur behouden, het verderft de natuur niet, dat wil zeggen: het maakt ons niet dood, maar behoudt ons ten leven. De rechtvaardige leeft immers door het geloof in de Gekruisigde. Zulk een hart nu moet midden in een witte roos staan om aan te duiden, dat het geloof vreugde, troost en vrede geeft en ons zonder meer midden in een witte, vreugdevolle roos zet. Dit is een andere vreugde en vrede dan de wereld geeft, daarom moet de roos ook wit en niet rood zijn; want wit is de kleur van de geesten en van alle engelen. Zo’n roos staat in een hemelsblauw veld om duidelijk te maken, dat we in de geest en in het geloof reeds deel hebben aan de komende hemelse vreugde : we zijn er reeds in, levende in de hoop, al is het nog niet openbaar. En om dat blauwe veld een gouden ring, waarmee gezegd wordt, dat die zaligheid in de hemel eeuwig duurt en geen einde heeft en zoveel kostelijker is dan alle aardse vreugde en genot, zoals het goud schoner is en kostbaarder dan alle andere metalen. Christus, onze lieve Heer, zij met uw geest tot in dat eeuwig leven, amen. In de woestijn Grubok (=Koburg), 8 juli 1530.”